Luke 14

1En het geschiedde, als Hij gekomen was in het huis van een der oversten der Farizeën, op den sabbat, om brood te eten, dat zij Hem waarnamen.
 een der oversten Dat is een overste der Joden uit de secte der Farizeën, gelijk ook Nicodemus was, Joh 3:1 .
,
 waarnamen Namelijk of Hij iets zou zeggen of doen, dat zij zouden mogen berispen.
2En ziet, er was een zeker waterzuchtig mens voor Hem. 3En Jezus, antwoordende, zeide tot de wetgeleerden en Farizeën, en sprak: Is het ook geoorloofd op den sabbat gezond te maken?
  wetgeleerden en Farizeën, Van de wetgeleerden zie Mat 2:4 ; Luk 11:45 .
4Maar zij zwegen stil. En Hij nam hem, en genas hem, en liet hem gaan. 5En Hij, hun antwoordende, zeide: Wiens ezel of os van ulieden zal in een put vallen, en die hem niet terstond zal uittrekken op den dag des sabbats? 6En zij konden Hem daarop niet weder antwoorden. 7En Hij zeide tot de genoden een gelijkenis, aanmerkende, hoe zij de vooraanzittingen verkozen; zeggende tot hen:
 genoden Grieks geroepenen; namelijk ter maaltijd, alzo ook in het volgende.
,
 gelijkenis, Namelijk om door deze te vermanen tot nederigheid voor God en de mensen, gelijk te zien is vs.11.
8Wanneer gij van iemand ter bruiloft genood zult zijn, zo zet u niet in de eerste zitplaats; opdat niet misschien een waardiger dan gij van hem genood zij;
 waardiger dan gij Dat is, meerder eer waardig, of aanzienlijker.
9En hij, komende, die u en hem genood heeft, tot u zegge: Geef dezen plaats; en gij alsdan zoudt beginnen met schaamte de laatste plaats te houden. 10Maar wanneer gij genood zult zijn, ga heen en zet u in de laatste plaats; opdat, wanneer hij komt, die u genood heeft, hij tot u zegge: Vriend, ga hoger op. Alsdan zal het u eer zijn voor degenen, die met u aanzitten.
 ga hoger op Grieks klim hoger op.
11Want een iegelijk, die zichzelven verhoogt, zal vernederd worden; en die zichzelven vernedert, zal verhoogd worden. 12En Hij zeide ook tot dengene, die Hem genood had: Wanneer gij een middagmaal of avondmaal zult houden, zo roep niet uw vrienden, noch uw broeders, noch uw magen, noch uw rijke geburen; opdat ook dezelve u niet te eniger tijd wedernoden, en u vergelding geschiede.
 zo roep niet uw vrienden, Namelijk met vergeting der armen, en zo gij van God vergelding wilt verwachten, gelijk Christus vs.14 uitdrukt. Anderszins is het niet ongeoorloofd deze vriendschap ook zijnen vrienden te betonen. Zie Gen 21:8 , en Gen 43:25 , enz.; Job 1:4 .
13Maar wanneer gij een maaltijd zult houden, zo nood armen, verminkten, kreupelen, blinden;
 verminkten, Of, gebrekkelijk van leden.
14En gij zult zalig zijn, omdat zij niet hebben, om u te vergelden; want het zal u vergolden worden in de opstanding der rechtvaardigen.
 vergolden worden Namelijk van God uit genade. Van deze vergelding zie Mat 25:36 .
,
 in de opstanding der rechtvaardigen Namelijk ten eeuwigen leven. Want anderszins zullen ook de onrechtvaardigen opgewekt worden, doch tot de eeuwige verdoemenis, Dan 12:2 ; Joh 5:29 ; Act 24:15 .
15En als een van degenen, die mede aanzaten, deze dingen hoorde, zeide hij tot Hem: Zalig is hij, die brood eet in het Koninkrijk Gods.
 eet in het Koninkrijk Gods Of, eten zal.
16Maar Hij zeide tot hem: Een zeker mens bereidde een groot avondmaal, en hij noodde er velen.
 bereidde een groot avondmaal, Grieks maakte. Met deze gelijkenis toont Christus dat hoewel deze mensen het koninkrijk Gods groot schenen te achten, nochtans zij en vele anderen zo ingeworteld waren met hunne harten in deze tijdelijke dingen, dat zij, daartoe door het Evangelie geroepen zijnde, het verachtten of verzuimden.
17En hij zond zijn dienstknecht uit ten ure des avondmaals, om den genoden te zeggen: Komt, want alle dingen zijn nu gereed. 18En zij begonnen allen zich eendrachtelijk te ontschuldigen. De eerste zeide tot hem: Ik heb een akker gekocht, en het is nodig, dat ik uitga, en hem bezie; ik bid u, houd mij voor verontschuldigd.
 eendrachtelijk te ontschuldigen Grieks uit eene; dat is uit een hart of mond; want hoewel zij verscheidene oorzaken voorwenden van weigering, zo ontschuldigden zij zich allen op hun tijdelijke dingen.
19En een ander zeide: Ik heb vijf juk ossen gekocht, en ik ga heen, om die te beproeven; ik bid u, houd mij voor verontschuldigd.
 juk ossen gekocht, Dat is paar, of koppel.
20En een ander zeide: Ik heb een vrouw getrouwd, en daarom kan ik niet komen. 21En dezelve dienstknecht weder gekomen zijnde, boodschapte deze dingen zijn heer. Toen werd de heer des huizes toornig, en zeide tot zijn dienstknecht: Ga haastelijk uit in de straten en wijken der stad, en breng de armen, en verminkten, en kreupelen, en blinden hier in.
 Toen werd de heer des huizes toornig, Daarmede wordt niet te kennen gegeven dat een akker, ossen, of dergelijke goederen te kopen, of ene vrouw te trouwen, ongeoorloofd zou zijn, 1Co 7:29 , maar de Heere vertoornt zich daarover, dat de Joden door deze tijdelijke dingen zich lieten verhinderen van de leer des Evangelies aan te nemen. Waarom Hij ook hen verstoten en de heidenen in hunne plaats heeft beroepen.
22En de dienstknecht zeide: Heere, het is geschied, gelijk gij bevolen hebt, en nog is er plaats. 23En de heer zeide tot den dienstknecht: Ga uit in de wegen en heggen; en dwing ze in te komen, opdat mijn huis vol worde;
 dwing ze in te komen, Namelijk met ernstig en gedurig aanhouden. Zie dergelijke Gen 33:11 ; Luk 24:29 .
24Want ik zeg ulieden, dat niemand van die mannen, die genood waren, mijn avondmaal smaken zal.
 die genood waren, Namelijk geweigerd hebben te komen.
25En vele scharen gingen met Hem; en Hij, Zich omkerende, zeide tot hen: 26Indiën iemand tot Mij komt en niet haat zijn vader, en moeder, en vrouw, en kinderen, en broeders, en zusters, ja, ook zelfs zijn eigen leven, die kan Mijn discipel niet zijn.
 haat zijn vader, Dat is, die deze boven mij liefheeft, gelijk verklaard wordt Mat 10:37 .
,
 leven, Grieks ziel; gelijk Mat 16:25 .
27En wie zijn kruis niet draagt, en Mij navolgt, die kan Mijn discipel niet zijn.
 kruis niet draagt, Dat is, wie niet gezind en bereid is naar mijn voorbeeld en om mijnentwil vervolging en verdrukking te lijden.
,
 navolgt, Grieks achter mij komt.
28Want wie van u, willende een toren bouwen, zit niet eerst neder, en overrekent de kosten, of hij ook heeft, hetgeen tot volmaking nodig is?
 overrekent de kosten, Of, overlegt, overslaat, gelijk met rekenpenningen placht te geschieden.
29Opdat niet misschien, als hij het fondament gelegd heeft, en niet kan voleindigen, allen, die het zien, hem beginnen te bespotten. 30Zeggende: Deze mens heeft begonnen te bouwen, en heeft niet kunnen voleindigen. 31Of wat koning, gaande naar den krijg, om tegen een anderen koning te slaan, zit niet eerst neder, en beraadslaagt, of hij machtig is met tien duizend te ontmoeten dengene, die met twintig duizend tegen hem komt? 32Anderszins zendt hij gezanten uit, terwijl degene nog verre is, en begeert, hetgeen tot vrede dient. 33Alzo dan een iegelijk van u, die niet verlaat alles, wat hij heeft, die kan Mijn discipel niet zijn.
 verlaat alles, Grieks zijn afscheid neemt van alles; dat is, niet bereid is om desnoods zijnde alles te verlaten en mij te volgen. Zie Luk 9:61 , en vs.27.
34Het zout is goed; maar indien het zout smakeloos geworden is, zal het smakelijk gemaakt worden?
 smakeloos geworden is, Grieks dwaas geworden is. Zie Mat 5:13 .
35Het is noch tot het land, noch tot den mesthoop bekwaam; men werpt het weg. Wie oren heeft, om te horen, die hore.
 Het is noch tot het land, Namelijk zout, verdorven zijnde. Zie Mar 9:50 .
,
 weg Grieks buiten.
Copyright information for DutSVVA